7-9/1982 De Weg naar Prestaties

 

de moderne techniek van het kogelslingeren

 

door Mike Cairns (vertaald en bewerkt door Marnix Verhegghe)

 

Hieronder beschrijft Cairns een tiental basisprincipes van de mo­derne kogelslingertechniek (de zgn. Russische variant). Volgens hem is het gehele gamma aan bewegingen, stuk voor stuk onderdelen die de techniek helpen op te bouwen. belangrijker dan de massa theoretische beschouwingen die reeds rond dit onderwerp zijn verschenen. Met dit artikel heeft Cairns de ambitie een leidraad te verschaffen, zowel voor de coach als voor de atleet.  ' hoe zij de basisstrukturen van het kogelslingeren in praktijk zouden moeten toepassen.

De essentie van de moderne techniek is de eenheid van bewegin­gen tussen werper en kogel welke kan bereikt worden door de efficiënte toepassing van de kracht die verkregen wordt door de steeds opeenvolgende rotaties (rotatiekracht of  rotationele kracht).

Bij een krachtsinspanning van de werper (tijdens het aanzwaaien of tijdens het roteren) wordt deze kracht op de kogel getransfereerd, m.a.w. er ontstaat een harmonisch evenwicht tussen wer­per en tuig (dus geen tegenwerking). De hierbij afgebeelde figuur beoogt de lezer een beter inzicht te geven in de aanduiding van atleet en kogel in de werpring. Het hiernavolgende heeft steeds, betrekking op een rechtshandige werper. Zie afbeelding 1.

 

Basisprincipes

1. Weinig steile omloopsbaan van de kogel gedurende de eerste twee rotaties

(zie beeldserie Nikulin).

Sommigen zijn van oordeel dat het systeem van kogel en werper roteert rond een gemeenschappelijke as. Dit kan wel waar zijn tijdens de eenbenige steunfase maar Cairns twijfelt er sterk aan of dit het geval is tijdens de tweebenige steunfase, wanneer de krachten die verantwoordelijk zijn voor de rotationele acceleratie worden aangewend. In elk geval is het concept van de gemeenschappelijke rotatie-as een misleidende zaak bij zoverre dat het ons niets zegt over de bewegingen van de werper in kwestie.

Opdat de werper tijdens het roteren over een zekere stabiliteit zou beschikken en daarenboven nog over de mogelijkheid zou beschikken om via de rechtervoet een zo snel mogelijk contact met de grond te bewerkstelligen (principe van de snelheidsopdrijving). moet hij roteren rond een vertikale as.

De kogel zelf zal steeds roteren rond een as die loodrecht staat op het vlak van zijn omloopsbaan. Omdat juist dit vlak wat vertikaal helt zal de as van de werper en van de kogel zelden samenvallen. Evenwel zullen de draaibewegingen van de werper een meer efficiëntere transfer op de kogel vertonen wanneer beide bovenvernoemde assen samenvallen, dan wel wanneer zij ver uit elkaar liggen. Dit impliceert dus dat het vlak van de omloopsbaan van het tuig zo weinig mogelijk mag hellen tijdens het aanzwaaien en gedurende de eerste draaien omdat dan de rotationele kracht de hoofdbron is van de versnelling die aldus op de kogel verkregen worden. Het aanhouden van een weinig steile omloopsbaan gedurende alle opeenvoigende omwentelingen zou natuurlijk resulteren in een te kleine hoogte van het tuig tijdens de zweeffaze. Dus is het noodzakelijk dat bij de laatste rotatie de omloops­baan van ongeveer horizontaal wordt overgebracht naar een veel steilere baanbeschrijving van de kogel (of gedurende de laatste twee draaien voor iemand die met 4 draaien werpt). De bewegingen om deze steilheid te bereiken worden verder beschreven in sub 6 en 7.

 

2. Bij het Ingaan van ledere rotatie laat men de kogel ver naar links uitlopen.

(zie beeld 13-14-15 beeldserie Sedych en beeldserie Nikulin).

Dit is in het bijzonder van belang bij de overgang waarbij het tot stand brengen van een brede omloopsbaan en het evenwicht van het ganse systeem op de pivot, de belangrijkste bezorgdheid van de werper zijn. In elk van de volgende draaien moet de werper telkens de kogel naar links laten uitlopen. Dit draagt bij tot een beter evenwicht tijdens het roteren want het plaatst aldus de werper in het centrum van de omloopsbaan, een positie die hem toelaat zijn eigen rotatieas vertikaal te houden. Hierbij is het eveneens van belang dat het hoofd tegen de linkerschouder wordt geplaatst. Bij het verder naar links laten uitlopen van de kogel zal dit de werper in staat stellen een beter tegengewicht te bieden t.o.v. het werptuig. Hier moet er nochtans steeds op gelet worden dat een snel contact met de grond behouden blijft na elke rotatiefaze.

 

 

3. Streef een zo groot mogelijke radius na!

Onder radius moet hier verstaan worden de afstand van de kogel tot de rotatie-as. Vermits de lineaire snelheid van de kogel in grote mate afhangt van het eenvoudige produkt van zijn angulaire snelheid (=hoeksnelheid, uitgedrukt in graden/sec.) met de straal (R), is het belangrijk om deze R zo groot mogelijk te maken (hoeksnelheid x R - baansnelheid) zonder echter daarbij de stabiliteit van het totale systeem te verstoren. Dit kan het best worden bereikt wanneer de atleet zijn arm- en schouderspieren zoveel mogelijk ontspant en wanneer hij toe­laat dat via de trekkracht van de kogel, zijn armen worden uitgestrekt tot aan de limiet van hun verbindingsstrukturen. Het bekomen gevoel zal het volgende zijn: terwijl de benen de bewegingen van de werper en van de kogel controleren, controleert de kogel op zijn beurt de armen (wisselwerking werper-kogel). Dit gevoel moet worden bekomen tijdens de omwentelingen en moet daarenboven worden behouden gedurende de gehele sequentie der bewegingen. m.a.w. van bij het begin der draaien tot de afworp.

Bepaalde werpers hebben reeds pogingen ondernomen om een maximale radius te bekomen doordat zij via de lenden het bovenlichaam laten overhellen in de richting van het zwaartepunt van de kogel. Uiteraard heeft deze werkwijze een grotere radius voor gevolg, maar het grote nadeel ervan is dat het de rotationele stabiliteit van de werper verstoort, zodanig dat het positieve effekt ervan (c.q. de grotere radius) teniet wordt gedaan.

Het is zeer moeilijk een grote radius te combineren met een hoge draaisnelheid, want hoe langer de radius hoe groter het zgn. traagheidsmoment (=weerstand te bieden tegen positie­ve of negatieve versnelling). Wanneer de atleet dan zijn snelheid wenst op te drijven, dan zal hij de neiging hebben om zijn straal (radius) te verkorten met de intentie bedoeld traagheids­moment te verminderen. Bijgevolg zal de atleet in kwestie zelf moeten aanvoelen met welke snelheid hij mag roteren, wil hij een optimaal - en tevens gerelaxeerde - radius bekomen (een gevoel dat trouwens zeer vroeg in de opleiding van jeugdige kogelslingeraars moet bijgebracht worden). Wanneer de werper in elke rotatie zijn draaibeweging te vroeg inzet, dan is de mogelijkheid om een zo groot mogelijke radius te bekomen, reeds teniet gedaan. Deze fout zal op de volgen­de manier tot uiting komen: wanneer de kogel bij elke draai zijn hoogtepunt bereikt, zal de werper neiging hebben zijn rechterarm bij te trekken (te plooien). Dit was o.m. het geval met de ex-wereldrekordhouder Gyula Zsivotsky (zie bijlage, vooral beeld 16). Ook bij Harald Connolly en zelfs bij Anatholy Bondartchuk werd dit vastgesteld. Deze fout (timing error) kan gecorrigeerd worden door het roteren te vertragen tot op een ogenblik dat de werper in staat is om allebei zijn armen terug optimaal te strekken, daarbij rekening houdend met de trekkracht van de kogel. Voornoemde fout vindt zijn oorsprong in een poging van de werper om de kogel te ver voor te willen zijn en/of door met de linker schouder te "leunen" op de trekkracht van het werptuig, i.p.v. de kogel recht voor zijn borst te laten uitzwaaien.

 

4. Het dieptepunt van de kogel bevindt zich tegenover de linker voet. (zie afb. 1).

Nog niet zo lang geleden was men van oordeel dat het dieptepunt van de kogel. in het bijzonder tijdens het roteren, zich meer tegenover de rechtervoet bevond. Men had het gevoel dat men op die manier een grotere trekkracht van de kogel kon ontwikkelen. Wat de voorstanders van deze doctrine evenwel niet voor ogen hadden was het feit dat hierdoor het dieptepunt de omloopsbaan van de kogel een zodanige oriëntatie bezorgt waardoor het de atleet uiterst moeilijk wordt gemaakt om behoorlijk rond zijn as te draaien. Reden hiervoor is dat de kogel zich reeds in de opgaande faze bevindt vlak vopr de werper, terwijl hij terzelfdertijd de nieuwe rotatie naar links tracht in te zetten.

 

de moderne russische technlek

 

 

Igor Nikulin, USSR gedurende de eerste draai. Let vooral op het lang naar links uitiopen van de kogel vooraleer de rotatie in te zetten. De kogel trekt op beide armen evenveel. Hierdoor zijn de armen steeds volledig gestrekt. Er is niet de minste verwringing tussen heup- en schouderas.

Filmopname: B. Papanow.

 

de klassieke techniek

 

Gyula Zsivotzhy (Hongarije) (ex-wereldrekordhouder met 73.76 m). De beelden tonen de eerste draai en de overgang naar de tweede draai. Opvallend is dat de kogel meer op de linker arm trekt (vooral beeld 2). waarbij de rechter arm wordt gebogen.

Filmopname: T. Nett.

 

In de moderne Russische variant zal het dieptepunt zich meer t.o.v. de linker voet bevinden. Hierdoor zal de kogel zich nog in de dalende faze bevinden wanneer hij vlak voor de werper passeert Dit maakt het voor de werper heel wat gemakkelijker om zijn nieuwe rotatie in te zetten. Tevens wordt de efficiëntie van de transfer van de rotationele kracht van de werper op het tuig, vergroot. Inderdaad, vermits het dieptepunt van de kogel tegengesteld ligt aan de richting van de lineaire progressie van de werper in de ring (zie diagram), zal de rotatie-as van de kogel in hetzetfde vertikale vlak komen te liggen als die van de werper (zie sub 1.). Deze positie van het dieptepunt opent de mogelijkheid voor de werper om een nieuwe rotatie in te zetten op het ogenblik dat de kogel aan zijn dalende faze toe is.

 

5. Geen verwringing tussen heup- en schouderas.

Zoals hoger reeds geciteerd moet de werper zijn vertikale rotatie-as behouden wil hij zijn evenwicht niet verliezen. Wanneer hij zijn heupen loodrecht onder de schouders houdt (dus geen verwringing), zal dit hem toelaten dit doel beter te realiseren (zie beeld Igor Nikulin). Tevens heeft dit als effekt dat zijn traagheidsmoment (=het vermogen om weerstand te bieden om in beweging te komen, of wanneer men in beweging is, om deze beweging te doen ophouden) rond zijn draai-as minimaal wordt. Dit is de voorwaarde voor de opdrijving van de rotationele acceleratie.

 

6. De werper moet zich in de dubbele steunfaze bevinden wan­neer de kogel aan zijn dalende faze toe is.

(zie beeld 17, 23 en 29 Sedych).

De kogel kan slechts rotationeel versneld worden wanneer beide voeten van de werper op de grond geplaatst zijn. Dit moment wordt aangeduid als de "dubbele steunfaze". Omwille van de helling van de omloopsbaan van het tuig, is het het meest efficient de rotationele kracht toe te passen gedurende dat deel van de baanbeschrijving waarin de kogel naar beneden en/of naar links beweegt.

Het is hierbij noodzakelijk dat de werper de faze van "enkele ondersteuning" (op de pivot) zo snel mogelijk afwerkt zodanig dat zijn rechter voet contact krijgt met de grond op het ogen­blik dat de kogel pas begint te dalen, d.i. zowat rond 240° (zie afbeelding 1).

 

7. De rechter voet moet via de linker enkel terug contact krijgen met de grond.

(zie beeld 16, 21-22 en 28 Sedych).

Opdat de rechter voet zo vlug mogelijk weer contact zou krij­gen met de grond, moet hij een zo kleine en zo vlug mogelijke weg afleggen vanaf het moment van het afduwen (via de tippen) tot op het ogenblik dat men weer aanraking krijgt met de werpring. Dit trajekt geschiedt via de linker enkel, m.a.w. de aktie van het rechter been tijdens de enkele ondersteuningsfaze moet erin bestaan de rechter knie op te lichten om de rech­ter voet direkt over de linker enkel te laten stappen.

 

8. Tljdens de enkele ondersteuningsfaze moet het linker been gebogen worden (knieval).

(zie beeld 17, 22-23 en 28-29 Sedych).

Tegelijkertijd met de overstap van het rechter been voert men een plotse buiging van de linker knie uit die er niet alleen voor zorgt dat de werper zijn tegengewicht aan de kogel kan bieden, maar die eveneens een dalende beweging van het ganse rotatiesysteem voor gevolg heeft. Deze beweging zorgt ervoor dat de rechter voet een vlugger contact zal krijgen met de werpring (zie sub 7).

 

9. Aktief rechter been bij contact van de rechter voet (of de aktieve impulsie om de nieuwe rotatie in te zetten).

De aktiviteit van het rechter been is werkelijk tweevoudig. Niet alleen moet de rechter voet zich snel opheffen om de linker enkel heen, maar het rechter been moet ook een vertikaal rotationele kracht uitoefenen op het ogenblik dat de rechter voet op de grond geplaatst wordt. Onmiddellijk nadat de rechtervoet de grond gecontacteerd heeft moet het rechter been zo snel mo­gelijk reageren om de volgende rotatie naar links in te zetten. Tijdens deze dubbele ondersteuningsfaze oefenen beide benen een vertikale kracht uit

(Het oorspronkelijke artikel heeft gestaan in "Track and Field Journal" nr. 2/1980, p. 14-16, Mike Cairns is de Canadese bondstrainer voor het kogelslingeren. Hij is de coach van o.a. Scott Neilson (72.74 m).

 


,,technische analyse en bespreking van de moderne kogelslinger-techniek"

door: Guy Guérin (vertaald en bewerkt door Jacques Mortier)

 

(onderstaand artikel verscheen in „Amicale des entraineurs francais d'athletisme" nr. 75 van november-december 1981 van de hand van Guy Guérin, een Fransman die zelf het niveau behaalde van 70 meter.

De beelden, die ons de vier beste Russen tonen, werden opgenomen door J. Accambray (Frans recordhouder) gedurende de Intemationale stage te Tirrenia van 6 tot 12 april 1981. Aan de hand van dit artikel en van het vorige artikel van Cairns, kunnen we ons een duidelijk beeld vormen van het hoe en het waarom van de huidige techniek van het Russische kogelslingeren. Deze techniek druist regelrecht in tegen wat ons vroeger voor waar werd voor gehouden en is ook gedeeltelijk in tegenspraak met de actuele Duitse techniek.

Het basisprincipe dat bij deze werptechniek wordt nagestreefd is; het zo optimaal mogelijk benutten van de werpradius, die zo groot mogelijk moet zijn, met behoud van een evenwichtige houding boven de op links geplaatste rotatieas om In staat te zijn de baansnelheid van het tuig geleidelijk op te voeren en de afworp in ideale en stabiele houding te kunnen uitvoeren: De auteur van het artikel heeft het ganse bewegingsverloop in meerdere onderdelen uitgewerkt In ieder onderdeel bespreekt hij wat er zich op dat ogenblik afspeelt hoe dit dient te geschieden en wat er moet vermeden worden.

Om de Russische techniek goed te kunnen uitvoeren moeten we er onmiddellijk bij vermelden, dat het absoluut noodzakelijk is de fysische kwaliteiten van de rug en lendespieren te ontwikkelen.

Rug en lendespieren:

Voor het groot maken en houden van de radius.

Voor het versnellen van het tuig in dalende fase.

Beenspieren:      

Om een groter evenwicht te bekomen.

Om te kunnen versnellen.

Om aktief op het tuig te kunnen inwerken.

Persoonlijk opteer ik voor deze techniek, daar hij het meest de mechanische principes van het werpen respecteert. Met deze techniek is het voor een minder fysisch begaafde werper mogelijk tot waardevolle prestaties te komen.

J. Mortier, Federaal trainer Belgie)

 

 

1.         de voorzwaaien

1.1.   Het doel

De tweevoudige aanzwaaien hebben tot doel:

-       het tuig een optimale snelheid te geven;

-        het tuig op een zodanige baan (laag-hoog) plaatsen. dat de overgang tussen de tweede aanzwaai en de eerste rotatie gemakkelijk kan plaatsvinden.

 

·       Aktieve fase. (Van het hoogste naar het laagste punt).

Gedurende de dubbele steunfase wordt het tuig versneld bij het dalen.

·       Passieve fase: (van het laagste traject-punt naar het hoogste).

Het laagste punt bevindt zich niet meer op dezelfde plaats.

 

Bij de oude methode werd het laagste punt van de slingerkogel bij het ingaan van de draai geplaatst. iets voor de rechtervoet. Bij de moderne methode bevindt dit punt zich voor en zelfs links van de werper, naargelang zijn versnellingscapaciteit.

 

Welke waren de redenen voor deze wijziging?

De werper moet de intentie hebben het tuig een zo groot mogelijke weg te laten beschrijven en zodanig   een optimale werpradius te bekomen met verhouding tot de gemeenschappelijke werpas (werptuig). De as bevindt zich het best boven de linkervoet.

Bij de oude methode bevond het laagste punt zich rechts van de werper. Deze laatste zette dus zijn rotatie naar links in met een tuig dat zich veel te hoog bevond. Dit veroorzaakte een wegtrekken van de schouders, wat een verkleining van de radius tot gevolg had.

Zsivotzky

- Olympisch kampioen 1968

- ex-wereldrecordhouder met

  73.74 m (1965), 73.76 m (1968)

Sedych

- Olympisch kampioen 1976 en 1980 - wereldrekordhouder met 81.80 m  

  (1980)

 

Deze twee tekeningen tonen ons de veranderingen die plaats grepen door het verplaatsen van het laagste punt bij het ingaan van de eerste rotatie. Wij kunnen opmerken dat Zyvotski's armen en schouders gespannen zijn bij het indraaien naar links. Dit is het gevolg van een te hoog geplaatst tuig links. Zie afbeelding 1.

 


1.2.        technische analyse van de voorzwaai

1.2.1.    eerste voorzwaai (zie afbeelding 2, beeld 1-6)

 

·       Figuur 1.

De inzet van de beweging gebeurt door het tuig naar achter te zwaaien rechts van de werper.

(Voor een rechtshandige werper, wordt de handgreep in de linkerhand gehouden, de rechterhand wordt daar bovenop ge­plaatst).

De linkerhiel is van de grond, het lichaamsgewicht komt op de rechtersteun die plat op de grond blijft.

·       Figuur 2-3.

De werper zwaait zijn tuig naar voren, door zijn armen voorzichtig uit te zwaaien.

Het lichaamsgewicht wordt nu op de linkervoet geplaatst met de rechterhiel opgeheven.

·       Figuur 4-5-6.

Vanaf het ogenblik dat het tuig zich voor de werper bevindt (figuur 4) plaatst deze laatste zijn lichaamsgewicht op rechts, de schouders naar rechts (figuur 5), de harnden komen vertikaal voor het voorhoofd, de ellebogen lichtjes gespreid, het lichaamsgewicht volledig overgebracht naar rechts, de linkerhiel opgeheven.

 

1.2.2 tweede voorzwaai

(zie afbeeiding 3, beeld 1-10, afbeeiding 4, beeld 1-9 en af­beelding 5, beeld 1-9)

A.        vooraanzicht (1-10)

B.        rechter zijaanzicht (1 -9)

C.        zicht op de rug(1-9)

 

 

 


·           Fig. 1 (A, B en C):

het laagste punt bevindt zich rechts ach­ter de werper, de armspieren zijn ontspannen evenals de schouders. De linkerhiel is van de grond om zo de rotatie van het schouder/bekken - geheel gemakkelijker te doen plaatsvinden. Bovenstaande verschilt nogal van wat is gezegd bij de voorstelling van de voorzwaaien (zie afbeeiding 2). Te meer daar de baan van de kogel zich dicht bij het verticale vlak bevindt, vervolgens moet de kogelbaan aan het einde van de tweede voorzwaai en bij het ingaan van de eerste draai zich in een nagenoeg horizontaal vlak bevinden.

Als de werper de tweede voorzwaai hetzelfde zou uitvoeren als de eerste, dan zou hij nooit een goede verbinding tot stand kunnen brengen tussen de tweede voorzwaai: en de eerste draai. Het is nu juist deze schijnbaar onjuiste houding (met het dieptepunt rechts-achter) aan het einde van de eerste voorzwaai, welke de werper dwingt om tegelijkertijd de kogel­baan te wijzigen en de ligging van het dieptepunt van de kogel.

 

·           Fig. 2-3 ( A, B en C): dezelfde handelingen als bij de eerste voorzwaai.

 

·           Fig. 4-5-6-7 (A, B en C):

Zo gauw de kogel zich ver voor de werper bevindt zoals in beeld 3, zal in fase 4-5 de baan van de kogel worden gewijzigd door middel van een snelle verplaatsing van het lichaamsgewicht tot boven de rechtervoet (goed te zien op beeld 4-5 bij A en C) en een draaiing van de schouders naar rechts. Dit stelt de werper in staat om „kontakt te hebben" met de kogel vanaf het hoogste punt van zijn baan (beeld 6-7). De linkerhiel komt van de grond om zodoende de verplaatsing van het lichaamsgewicht en de linker heup gemakkelijk te maken. De rechtervoet blijft plat aan de grond (beeld 7).

 

De positie in beeld 6 (bij C.) bevordert een „krachtspositie" op de kogel, waarbij de werper gedurende de dalende baan van de kogel (de actieve fase) deze kan versnellen. Dit dan dankzij een verplaatsing van het algemene lichaams zwaartepunt van de rechtervoet naar linkervoet (beeld 8-9-10 bij A; beeld 7-8-9 bij B; beeld 7-6-9 bij C). Hierdoor wordt het ook mogelijk om het dieptepunt van de kogel tot voor de werper te verplaatsen.

Het verplaatsen van het lichaamszwaartepunt van de rechter-naar de linkervoet produceert een versnelling van de kogel waardoor deze meer naar buiten gaat. De linkerarm is geheel gestrekt (beeld 7-6 bij B.); de rechterarm zal zich strekken bij het passeren van de rechtervoet.

Tijdens deze fase beweegt het rechterbeen niet en blijft de werper boven het gebogen linkerbeen drukken, de linkerhiel is van de grond, de linkerknie en -heup gaan in de werprichting (beeld 9).


2. verbinding tussen de tweede aanzwaai en de eerste rotatie.

Gedurende deze fase wordt het lichaamsgewicht van de rechtervoet op de linker­voet gebracht (rotatieas). De versnelling van het zwaartepunt gedu­rende het dalen van het tuig wordt teweeggebracht door een verplaatsing van het zwaartepunt (tweede wet van Newton - wet van de versnelling). Zie afbeelding 3.

Te vermijden

- Boven de rechter voetsteun blijven met het lichaamsgewicht dit zou een verlaging van het tuig rechts van 

  de werper tot gevolg hebben.

- Op de armen trekken (radius).

- Contractie van de schouders (radius).

- Te vroeg openen van de linkervoet.

Objectief: comfort en economie bij het bewegen

2.1. De slingerkogel bevindt zich op het laagste punt (schouders en bekken in hetzelfde plan).

- Het laagste punt bevindt zich voor, of links voor de werper.

- Maximale uitrekking van de armen en de schouders.

- De linkervoet blijft plat op de grond.

- De rechtervoet begint de bewegingsaktie door de hiel op te Iichten.

- Benen gebogen en de romp lichtjes naar voor laten hellen, dit om de werpradius te vergroten. Zie 

  afbeeldingen 4.5 en 6.

Te vermijden

- Openen van de linkervoet.

- Met hoofd en de schouders naar links wegtrekken.

Bij het vooraanzicht zien we een achterstand van het bekken ten opzichte van de voetsteunen. Dit feit wordt veroorzaakt door de compensatie (centripede) van de centrifugale kracht

Om een te grote achterstand van het bek­ken te voorkomen, is het nodig dat de atleet zijn bilspieren opspant en de rechter knie naar voor te drukken. Dit laatste wordt bekomen door de rechterhiel van de grond te heften. Daardoor bekomen we een goede bekkenhouding. Bij Sedych bevindt het laagste punt zich dichter bij de grond. Dit wordt verkregen door het meer naar voren laten hellen van de borst en wordt teruggedaan om een grote radius te bekomen. Dit vereist een verhoging van de fysische kwaliteiten. ter hoogte van de lendespieren. Dit is niet aan te raden voor begin­ners.

Gedurende deze fase is het, het tuig dat de werper doet draaien.

2.2 Het Indraaien naar links.

- Dubbele steunfase gedurende 120° naar links.

- Nikulin en Litvinov, die met 4 rotaties werpen, vertrekken op de bal van de lin­kervoet bij de eerste  

  rotatie.

- Sedych daarentegen, die met drie rotaties werpt draait over de linkerhiel. Zie afbeelding 7, 8 en 9.

De middeten om de werpradius te vergroten. worden ons getoond in de volgende tekening. Zie afbeelding 10.

- Maximale ontspanning van de armen en de schouders.

- Blik op het tuig gericht, teneinde de gelijkbenige driehoek, die gevormd wordt door de armen en de 

  schouders, te behouden.

- De bal van de rechtervoet blijft gedu­rende 120° naar links, om het bekken en het zwaartepunt van de

   werper te ondersteunen, dat zich vertikaal boven de rechtervoet bevindt.

Redelijk ver verwijderd dus van de gemeenschappelijke rotatie-as, die zich bo­ven de linkervoet moet bevinden. Dit feit veroorzaakt een vergroting van de radius ten opzichte van deze as, door de borst licht naar voor te laten hellen.

- De voet, de heup en de linkerschouder bevinden zich in hetzelfde plan om geen te vlugge opening

  van de linkervoet te veroorzaken, gedurende de dubbele steunfase en aldus een verkleining van de 

  linkse radius te voorkomen.


Gedurende deze fase is het, het tuig dat de werper doet draaien en niet omgekeerd.

Dit is het gevolg van de voordien opgebouwde versnelling.

De werper ondergaat nu de inertiekracht (1e wet van Newton).

Hij heeft er alle belang bij niet tegen deze wet in te gaan als hij een maximale radius wil bekomen.

Te vermijden.

- Te vroeg openen van de linkervoet

- het linkerbeen gestrekt houden.

- De werpradius verkleinen door: fout van-het hoofd; trekken op de armen; concentratie van de

  schouders en de rug.

- De rechtervoet te vlug oplichten.

- De rechtervoet die niet aktief genoeg is, voet plat op de grond bijvoorbeeld.

- Slingerkogel te hoog naar links laten uitlopen.

Al deze fouten zouden een verkleining van de optimale radius tot gevolg hebben.

Door de schouders naar achter te trekken en door het linkerbeen te gestrekt te houden, wordt een terugval op het rechterbeen en een verplaatsing van de werpas veroorzaakt

Genoeg tijd nemen om te versnellen


2.3 Eenbenige steunfase (naar het hoog­ste punt).

- De werper ondergaat de inertiekracht

- De schouders dienen laag gehouden te worden in hetzetfde plan ate het bekken.

- De blik op het tuig houden.

- De maximale ontspanning van het bovenste gedeelte van de romp blijft behouden.

- We moeten de intentie hebben een denkbeeldig voorwerp te raken.

Naar het hoogste punt van het traject van de slingerkogel om een maximafe radius te behouden. Zie afbeelding 11,12 en 13.

- Een aktieve rotatie uitvoeren op de bal van de linkervoet om een ideale plaatsing van de linkervoet

  en de linkerheup te bekomen bij het eindigen van de draai.

- Op het hoogste punt voert de werper een knieval uit met het linkerbeen, om de centrifugale kracht te 

  absorberen en het zwaartepunt van het gehele atleet-tuig boven zijn rotatieas te houden.

Deze reflex (centripede kracht) vereist een bewegingsgevoel, dat eerst zonder tuig dient aangeleerd te worden en die eveneens een grote beweeglljkheid van het onderbeen vereist

Als de beweeglijkheid van het onderbeen onvoldoende mocht zijn, dan kan deze knieval nog plaats hebben, maar heeft tot gevolg, dat de kniebuiging een achterstand van het bekken veroorzaakt bij het plaatsen van de rechtervoet. Als de atleet een stijf linkerbeen houdt, dan zal het zwaartepunt op het rechterbeen zijn bij het neerplaatsen van de rechtervoet.

Te vermijden: elke verkleining van de radius.

— de romp actief inzetten

— het tuig te doen stijgen

— de schouders naar achter te trekken = de heupen hol te maken

— de borst te kantelen


Economie in de beweging en vergroting van de werpradius.

2.4. Het plaatsen van de rechtervoet vanuit de eerste draai (=dubbele steunfase).

Zie afbeelding 14,15,16 en 17.

Wat een beelden nietwaar?

Welk een gevoel van komfort, rust, en beheersing van de rotatiebeweging.

Deze beelden kunnen ook verwondering scheppen bij onze oudere werpers en tevens een tal van vragen oproepen bij de trainers.

„Herinner u"  vroeger word  een voorsprong van het bekken gevraagd of een verwringing schouder-bekken op het ogenblik dat de rechtervoet werd neergeplaatst.

Bekijk deze foto's van de vier beste Russen en u zult kunnen vaststellen dat noch een verwringing, noch een voorsprong van het bekken opvalt. Meer zelfs, de schouders zijn in het zelfde plan als het bekken. Dit feit spruit enkel voort uit de voorafgaande fase. Het is het logisch gevolg van de evenwichtstoestand rond de rotatieas van de centripede kracht die de centrifugale kracht tegenwerkt op het ogenblik dat de slingerkogel zijn hoogste punt bereikt. Dit dynamisch evenwicht wordt bereikt door een knieval uit te voeren met het linkerbeen. Dit feit maakt het eveneens mogelijk dat de rechtervoet op een natuurlijke wijze de grond kan raken, en het bek­ken boven de linkervoetsteun te behouden.

De rechtervoet zet zich niet langer evenwijdig aan de werpas neer, maar staat er meer loodrecht op. Dit wordt gedaan om de slingerkogel zeer snel te kunnen onderscheppen op het ogenblik dat hij het hoogste punt bereikt zonder dat de radius verkleind wordt.

Hoe kan er een versnelling gebeuren als er geen verwringing meer bestaat tussen de romp en het bekken. Dit gebeurt volgens het principe van de spiercontractie. Om een zo optimaal mogelijke spiercontractie op te bouwen is het nodig een optimale spieruittrekking daaraan te laten vooraf gaan. Deze nieuwe bewegingsvorm kunnen we het best bekijken bij Litvinov en bij Nikulin (gekleed in een T-shirt). We zien duidelijk een uittrekking van de linkse  grote  rugspier,  de  grote  linkse schuine rompspier en de kleine rechtse schuine rompspier.

Dit brengt er ons toe te zeggen dat de versnelling van het tuig veroorzaakt wordt door een daling van het tuig, door de grote linker rugspier en de grote linker schui­ne rompspier, gecombineerd met de rotatie aktie van het rechterbeen. Welke zijn de andere punten die we kunnen waarnemen?

Hoofd en de blik naar het tuig gericht, zodanig dat de gelijkbenige driehoek gevormd door de armen en de romp behouden blijft.

De knieval links op het ogenblik dat het tuig zijn hoogste punt bereikt. Dit is nodig om de linkerheup vertikaal   boven de linkse rotatievoet te houden. De linkerbil is naar het tuig gericht. Bij Tamm zien we lets speciaals: de rech­tervoet wordt op de hiel neergeplaatst. Deze gekunstelde houding  vereist een grote handigheid en gevoeligheid in het voet- en beenwerk.

Zij laat hem zeker toe de fixatie van het bekken boven de linkse steun (rotatieas) beter te voelen.

Deze voetenplaatsing zouden wij zeker niet aanraden voor beginners.

Te vermijden fouten

Geen enkele fout is toegelaten als we in een evenwichtige houding de verdere rotaties willen ingaan.

Niettemin kan deze fase fatale gevolgen hebben voor sommige atleten, we moeten dikwijls in het voorafgaande bewegingsdeel gaan kijken (overgang van de tweede aanzwaai - eerste rotatie) om een fout op dit belangrijk ogenblik te kunnen analyseren.

- Het plaatsen van het lichaamsgewicht op de rechtervoet.

- De transfer van de rechtervoet naar de linkervoet.

- De plaatsing van het laagste punt.

- De dubbele steunfase teveel naar links.

3. het ingaan van de tweede rotatie. (slingerkogel op het laagste punt).

Zie afbeelding 18,19 en 20.

Aktieve pivotatie van de rechtervoet op de bal, gedurende welke de rechter knie naar voor gedrukt wordt om de rechterheup en het bekken te fixeren. Als de slingerkogel zich op het laagste punt voor het lichaam bevindt, moet de bal van de linkervoet plat op de grand geplaatst zijn. (Op de foto heeft Sedych de slingerkogel voor de linkervoet en begint hij pas over de linker hielsteun te gaan om te kunnen weerstaan aan de centrifugale kracht die maximaal wordt).

Gewaarwordingen

De versnelling bewerkstelligen door een blok te vormen met de rechter lichaamshelft (voet, knie, heup, arm) en de linker lichaamshelft (voet. knie, heup, arm) gesloten te houden, op zodanige wijze dat het geheel werper-tuig zo dicht mogelijk bij de rotatieas blijft. Op deze foto's zien we een mooi technisch voorbeeld van Sedych. Litvinov daarentegen begaat een hoofd-fout, die we reeds opgemerkt hadden bij het ingaan van de eerste rotatie (maar Lit­vinov bezit een uiterst aktieve en snelle rechtervoet).

Nikulin schijnt in een zeer comfortabele houding te vertoeven, praktisch in een zetel, maar hij wacht lets te lang om zijn rechtervoet roterend af te duwen.

Te vermijden. De linkervoet te vroeg openen (voor dezelfde redenen als bij de eer­ste rotatie).

Trekken met het hoofd, schouders, armen.

3.1. De passage links bij het ingaan van de tweede draai.

Zie afbeelding 21, 22, 23 en 24.

- Uiterst snelle voetpunt-rotatie van het rechterbeen. (Het afduwen van deze voet gebeurt tot aan de grote  teen).

- De linkervoet draait uit naar links, door de voordien opgebouwde versnelling en blijft naar het tuig gericht. De schouders en de heup blijven in hetzelfde plan.

- De blik is naar het tuig gericht.

- De borst richt zich lichtjes op om de centrifugale kracht te absorberen, maar de armen en de schouders

  blijven ontspannen.

- De beenbuiging is dezelfde als deze in de voorgaande fase.

- De rechterheup is vertikaal boven de rechter steun. (Nikulin, Tamm).


Te vermijden

- Fout van het hoofd, schouders, armen.

- Te ver indraaien van de linkervoet.

- Te vroeg van de rechtse steun komen (90° minimaal voor Nikulin, Tamm)

- De rechtervoet plat op de grond houden.

3.2 De tweede-, derde- en vierde draai

Voor de uitvoering van de volgende rotaties, moeten dezelfde principes gerespecteerd worden, zowel voor de eenbenige als voor de dubbele steunfase.

- De baansnelheid van het tuig zal toenemen gedurende de verdere rotaties. maar de gewaarwordingen

  gedurende de steunfase moeten dezelfde intensiteit en duur behouden. Dit moet althans de intentie zijn

  van de atleet.

- Op het ogenblik dat de rechtervoet de grond raakt. moet erop gelet worden dat het lichaamsgewicht op het

  linkerbeen blijft.

Dit wordt bekomen door het uitvoeren van een knieval op het ogenblik dat het tuig zijn hoogste baanpunt bereikt.

De blik blijft op de slingerkogel gericht.

De romp zal zich gedurende de verdere rotaties geleidelijk oprichten om de centrifugale kracht te absorberen en zodanig het evenwicht te bewaren.

De contractie van de schouderspieren moet ten alle prijze vermeden worden, om een verkleining van de radius te voorkomen.

Het traject van de slingerkogel helt meer en meer, dit komt door de weerstand die de atleet uitoefent op het tuig. dit laatste feit wordt echter niet speciaal nagestreefd.

Zie afbeelding 25, 26, 27, 28 en 29.

Bovendien de afbeeldingen 30,31 en 32.